In vroeger tijden werd in Rotterdam en omstreken de naam Heijstek vaak in verband gebracht met poffertjes en wafels. Ondanks het feit dat lang voor mijn geboorte de zaken in andere handen waren overgegaan, werd ook mij nog wel eens de vraag gesteld: “familie van de poffertjesbakkers?” De genealogie van het geslacht Heijstek met zijn diverse schrijfwijzen was mij dan nog geheel onbekend en steevast werd de vraag dan ook met een duidelijk neen beantwoord. Mijn naam werd tenslotte geschreven met ei en pas later zou ik ontdekken dat ook onze naam ooit met eij werd geschreven. Slechts door een ambtelijke verschrijving in 1862 werd in onze tak van de familie de eij vervangen door ei. Ik zag toen ook dat mijn verre voorvader Arie Heijstek (1776-1816) een broer Dirk (1777 -1839) had, wiens nazaten bekend werden met deze typisch Hollandse producten.

 

Wie was de eerste wafelbakker?

Dat moet Pieter Heijstek (Rotterdam 1831-Rotterdam 1916) zijn geweest. In 1919 plaatste Pieter deze advertentie in de krant en wees daarbij op zijn veertigjarige ervaring. Met andere woorden: in 1870 bakte hij reeds zijn wafels. Pieter kan dus worden gezien als de eerste Heijstek-wafelbakker. Later is hij ook de oer-Hollandse poffertjes gaan bakken. Uit zijn huwelijk met Maria de Lange werden vijf dochters en vier zonen geboren. Tussen haakjes: Moeder Maria sprak over haar negental altijd liefkozend over haar “drie en een half dozijn”. Volgens een nazaat was Pieter soms een driftig personage, die vrouw en kinderen liet aanploeteren terwijl hij genoot van wijntje en Trijntje. Twee dochters en drie zonen zouden later ook werkzaam zijn in het ambacht van hun vader. In het Rotterdams adresboek van 1880 staat Pieter als wafelbakker vermeld op zijn woonadres, waarbij U toch even moet letten op de schrijfwijze van de 

Rechter Rottekade. Op dit adres woonde hij slechts kort, vanaf 1887 tot aan het jaar van zijn overlijden was het adres Veemarktstraat 18. In de kermistijden trok hij met een boot naar den Haag en lag dan in de Prinsengracht tegenover de Tekenacademie. Ook lag de boot wel in de Lange Haven in Schiedam. Een bericht uit de krant van 5 juli 1897: “Gisteravond 9 uur viel de 16-jarige Kaatje Thijssen, dienstbode bij den wafelbakker P. Heijstek, van de loopplank van het schip van den laatste, in de Langehaven aldaar.” Nog geen jaar later haalde hij wederom de plaatselijke krant met weer een bericht over een ongeluk in de buurt van zijn boot: “Zaterdagmiddag viel de 16-jarige dienstbode Anna Mulder van de wafelbakker P. Heijstek, doordat zij over den ketting waarmede de schuit aan den wal was gemeerd struikelde, in de Langehaven te Schiedam.” In de kermismaand augustus stond hij met een kraam in Rotterdam op het toenmalige Slagveld naast de befaamde Delftse Poort. Zijn kinderen moesten helpen en stonden in de hete kermiszomer voor de vuren van de wafelijzers en boven de poffertjesplaten. De wafelijzers waren voorzien van zijn initialen P H en deze letters zouden dus ook in de wafels komen te staan. Op het hier afgebeelde wafelijzer, dat nog steeds in het bezit van de familie is, ziet men duidelijk deze initialen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In 1906 kreeg Pieter van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam vergunning om met een kraam op de Grote Markt te staan. De aankondiging hiervan in de krant was toch wel bijzonder, in feite maakte men prima (en gratis) reclame voor Pieter.

 

 

 

 

De Oud-Hollandse kraam

 

Met de poffertjes-en wafelkraam stond men gedurende het jaar op meerdere plaatsen, de kraam moest dan ook steeds weer worden opgebouwd en afgebroken. Een heel karwei en hoe dat in zijn werk ging werd ooit beschreven door Johan C.F. Heijstek (1910-2005), een kleinzoon van Pieter. De fraaie tekening van Anton Pieck geeft weliswaar een prachtig sfeerbeeld van een dergelijke kraam, doch wijkt hier en daar iets af van de onderstaand beschreven Heijstek-kraam.

 

 

Zo’n wafelkraam was een heel karwei om op te bouwen. Hij bestond hoofdzakelijk uit houten schotten. Eerst werd de vloer waterpas gelegd, een vierkant van houten balken die in elkaar pasten. In die balken zaten vierkante openingen, waarin dan de palen werden gestoken en de schotten werden geschoven. Boven in de schotten zaten de ramen voor het licht van de dag, dat in de respectievelijke zijboudoirs viel. Met golfplaten werd het dak afhellend afgedekt. Dan werd de buitenvlonder aangebracht, waar de poffertjesgashaard werd aangesloten en de wafelhaard met wel 10 wafelijzers werd geplaatst. In de binnenruimte stonden tafeltjes met 4 stoelen en de zijboudoirs werden met tule gordijnen opgehouden en door koorden afgesloten. Het plafond bestond uit een wit laken, opgespannen om de golfplaten van het dak aan het oog te onttrekken. In dit vierkant lagen lopers van kokosmatten om het lawaai van de houten vloer te dempen. Was de kermismaand augustus voorbij, dan werd alles afgebroken, de pacht aan de gemeente betaald, de balans opgemaakt en de hele kraam in delen in het pakhuis opgeborgen.”

 

De kermis afschaffen?

Dat de poffertjes-en wafelkramen vaak werden geplaatst op of in de naaste omgeving van een kermis is niet verwonderlijk. Wel verwonderlijk was een artikel in het Rotterdams Nieuwsblad van 18 augustus 1908. Een aantal personen wilden de kermis afschaffen vanwege het in hun ogen zondige karakter van hetgeen op een kermis plaatsvond. Ter bespreking en wellicht ter uitvoering organiseerde men een diner met de bijzondere naam: KERMIS-AFSCHAFFINGS-DINER, waar een aantal sprekers wel heel bijzondere toespraken hielden. “Wij kermisafschaffers zijn vreselijk gesmaad en gehoond. Men heeft ons verweten, althans het Calvinistisch deel, dat wij de vreugde haten. Ach, dat zij die dit zeiden, ons hier konden zien, hoe zou hun beschuldiging verstommen. Ik heb nooit zo’n gezellige Kermiszaterdag gevierd nu het geen Kermiszaterdag meer is. Broeders, ik stel voor een glas te ledigen op de afschaffing der kermis en tevens stel ik voor telkenjare de afgeschafte kermis aldus te vieren. Deze krachtige woorden vonden een daverende toejuiching…. tot Mr. Van Aalten het woord nam.”

“Eigenlijk ben ik het maar half met hem eens en in de grond helemaal niet, mijne heren. Waar het hier geen plaats is om in te gaan op het juridisch verschil in onze opvattingen, wou ik het thans over wat anders hebben, over poffertjes en wafelen. Ik zie namelijk in het gebruik van poffertjes en wafelen geen zonde, al geschiedt dat op de kermis. In gemoede, meneeren, en hier streelt de spreker behaaglijk over zijn buik, wie van ons zou op ’t ogenblik poffertjes of wafelen lusten?”

 

Eerder in dit artikel werd vermeld dat maar liefst twee dochters en drie zonen van Pieter Heijstek en Maria de Lange zich ook zouden bekwamen in het ambacht van poffertjes-en wafelbakkers. Vanzelfsprekend mogen zij in dit artikel niet ontbreken en worden zij nader voorgesteld.

 

Margaretha Tijsse-Heijstek (Raamsdonkveer 1857-Rotterdam 1920)

Zij trouwde met Johannes Thijsse, van beroep eveneens een wafelbakker. Hij overleed al op 36-jarige leeftijd en Margaretha bleef alleen achter met vier kinderen. In de familie werd besloten dat zij met haar gezin zou intrekken bij broer Cornelis en haar in de zaak zouden opnemen. Deze samenwerking heeft naderhand in de familie grote beroering gewekt, omdat de kinderen en aangetrouwden van Margaretha hun deel van de goodwill in de zaak kwamen opeisen. Margaretha had rond 1900 nog een paar jaar een zaak in Hilversum, die zij dreef onder de naam Wed.Tijsse-Heijstek. Dit Hilversumse etablissement runde zij enige tijd samen met haar moeder. Maar Moeder moest niet alleen ook aandacht besteden aan de zaak in Schiedam, ook kwakkelde zij met haar gezondheid en in het jaar 1900??? kwam zij te overlijden. Haar kleinzoon heeft dat mooi weergegeven: “op 27 april 1900??? heeft zij na een zwaar leven het moede hoofd neergelegd”.

 

Anna Visser-Heijstek (Dirksland 1861-Schiedam 1943)

Anna was getrouwd met Cornelis Johannes Visser en heeft met haar man ook een wafelkraam gedreven in Rotterdam. Typisch dat in de documenten in het Stadsarchief als beroep van Cornelis stond vermeld kermisreiziger en koopman. In feite klopt het wel, zij reisden met hun wafelkraam van kermis naar kermis. De verhoudingen binnen de familie waren niet altijd goed, een zoon van Anna’s broer Cornelis herinnerde zich: “In huis bij haar was altijd een zekere afgunst te voelen ten opzichte van mijn vader, wanneer wij er een enkele keer op bezoek waren. Zij woonde aan de Rotte, het water dat vanuit het Haagseveer naar de polder stroomde”. In 1967 stond in Het Vrije Volk een interview met de toen 71-jarige Anna C.M. Birkhoff, een dochter van hiervoorgenoemde Cornelis Visser en Anna Heijstek. Een paar zinnen uit dat interview mogen de lezer niet worden onthouden:

“ Mevrouw Birkhoff-Visser bakt al 60 jaar poffertjes. Zij komt uit een beroemde kermisfamilie die jarenlang, tot aan de mobilisatie voor de 1ste Wereldoorlog een geweldige naam heeft gehad onder de liefhebbers van poffertjes. Zij zegt het met trots: “Wie op de kermis geen poffertjes heeft gegeten van Visser Heijstek, die was eigenlijk niet op de kermis geweest”.

 

Jan Cornelis Heijstek (Rotterdam 1863-Den Haag 1951)

Oudste zoon Jan Cornelis oefende gedurende enige tijd het ambacht van zijn vader uit, maar zeker niet lang. Op zijn persoonskaart, die ter inzage ligt in het Stadsarchief Rotterdam, staat als eerste beroep vermeld wafelbakker, echter via een doorhaling was dat verworden tot kastelein. Op zijn minst merkwaardig, hetgeen bleek bij het bekijken van de inmiddels veelgeprezen adresboeken van Rotterdam. De eerste vermelding dateert van 1888, een jaar na zijn huwelijk met Pietronella Visser en als Jan dus 25 jaar oud is. Hij woont dan aan de Vissersdijk 84 en als beroep werd koffiehuishouder vermeld. Een jaar later was dat gewijzigd in tapper en slijter, tot 1907 op het hiervoor genoemde adres. In dit jaar verhuisde hij naar de Boezemstraat 87 waar hij een café ging runnen. Een café met de prachtige naam ’t Vette Varken. Deze naam is goed te verklaren, het café was gelegen tegenover het abattoir en onder de gasten zullen ongetwijfeld veel veeboeren zijn geweest.

 

Dirk Heijstek (Rotterdam 1865-Hillegersberg 1934)

Dirk was getrouwd met Maria Wilhelmina Vuur, door de familie kortweg Miet genoemd. Deze Miet was, volgens overlevering, nogal een bazig type en regeerde niet alleen over Dirk maar ook over de hieropvolgende broer van Dirk, Cornelis. Zou het bazige karakter van Miet er ook de oorzaak van zijn, dat er zo vaak advertenties moesten worden geplaatst voor een werkmeid? Opvallend in de advertenties was het door Dirk en Miet geboden loon. Op 31 maart 1899 bood Dirk een loon van tien gulden per maand, vier maanden later is het loon gezakt naar acht gulden per maand. In 1901 kon de werkmeid maar liefst vijftien gulden verdienen, twee jaar later twaalf gulden. Dirk had een zaak aan het Haagseveer in Rotterdam, die hij overdeed aan zijn broer Cornelis. Hierbij werd afgesproken dat Dirk geen zaken meer zou doen, maar Dirk hield geen woord. Hij begon toch weer een zaak en dat was de reden dat de twee broers zich van elkaar hebben verwijderd.

 

Cornelis Heijstek (Schiedam 1874-Den Haag 1942)

Cornelis had zijn oog laten vallen op Sara Schell, een meisje dat bij zijn moeder als naaister aan huis kwam. Als jongste zoon maakte hij het nodige mee in de familiezaken. Eerst trok zuster Margaretha bij hem in en werd besloten dat zij in de zaak van Cornelis werd opgenomen, dan brak broer Dirk zijn belofte als hiervoor vermeld. Bijzonder is onderstaande foto, Cornelis in de deuropening van de zaak van Dirk aan het Haagseveer, inderdaad de zaak die hij later zou overnemen. Cornelis had een zekere mate van broodnijd ten opzichte van broer Dirk, hij ging vaak even kijken of Dirk klanten had.

 

 

De hiervoor al geciteerde Johan C.F. Heijstek, zoon van Cornelis, zette in 1995 een paar van zijn herinneringen op papier: “Nog voor mijn geboortejaar 1910 nam vader Cornelis de zaak van zijn broer Dirk over aan het Haagse Veer te Rotterdam. Het was voor die tijd een luxe zaak met een grote salon waar de poffertjes, 2 dozijn voor 15 cent, werden genuttigd. Het achterhuis, waar mijn oudere zus en broer hun jeugd doorbrachten, had iets van de woonboot waar grootvader Heijstek in de zomer mee naar den Haag voer. Bovendien werd in de “alom op de eilanden bekende” Rotterdamse Kermis, de wafelkraam op het Hofplein opgebouwd. De plaats werd gepacht van de Gemeente en stond daar met de voorkant naar het Delftse Poort Station om in alle glorie te pronken met op de kuif POFFERTJES EN WAFELEN. De plaats op het Haagse Veer lag ten grondslag aan de zomerse fanfareconcerten in de tuin van de “Doelen”, waarvan de ingang aan het genoemde Haagse Veer lag. Aan de vestiging van de wafelbakkerij aan het Haagse Veer kwam een einde in het jaar 1924. De zaak werd verplaatst naar de Diergaardelaan, daar begon de toeloop van Zondagmiddagconcerten in de tuin van de Diergaarde voor verdere inkomsten te zorgen. Ook daar werd de bewoning voor het gezin opgeofferd aan de inrichting van de zaak.”

 

Nog voor het jaar 1930 kwam een einde aan het “Heijstek-imperium” van wafels en poffertjes. Het bedrijf werd verkocht aan Bongers. In het Rotterdamsch Nieuwsblad van 11 november 1930 stond een advertentie van N. Bongers, die zich dan voorstelt als Poffertjes-en Wafelbakkerij v/h C. Heijstek. Later wijzigde de naam zich in Poffertjes-en Wafelbakkerij Bongers, echter tot in de jaren vijftig, als Bongers een permanente behuizing heeft aan de Meent in Rotterdam-Centrum, was aan de naam toegevoegd “voorheen Heystek”.

 

 

 

Lees ook: Dirk Heijstek

 

Lees ook: Het gezin van Pieter Heijstek en Maria de Lange