Het noordwesten van de provincie Drenthe maakte ooit deel uit van een groot veengebied. Een ietwat desolate plek, waar verspreid een aantal buurtschapjes lagen waaronder Veenhuizen. Niet voor niets werd het gebied in vroeger tijden ook wel Hollands Siberië genoemd.

In 1823 kocht de Maatschappij van Weldadigheid daar zo’n drieduizend hectare grond aan om drie gestichten te bouwen met de bedoeling 4000 wezen, 500 arme gezinnen en 1500 landlopers onder te brengen. Deze maatschappij wilde de armen met vooral landarbeid tot deugdzaamheid leiden, een welgemeende poging de onderklasse te verheffen, zoals dat toen officieel zo mooi heette. Om deze aantallen in het juiste perspectief te zien moet u weten dat Nederland toen ongeveer twee miljoen inwoners telde, waaronder zich zo’n 200.000 behoeftigen bevonden. Dit grote aantal armen was onder meer het gevolg van de slechte economische situatie.

In 1859 nam de Rijksoverheid de gestichten over, wezen en vondelingen maakten plaats voor mensen die veroordeeld waren tot een gevangenisstraf. De gevangenen leefden zij aan zij met de “verpleegden”: de landlopers en de bedelaars, het onderscheid was te zien aan de kleding. Uit het gehele land werden zij naar de heropvoedingskolonie gestuurd, waar zij aanvankelijk turf moesten steken, later het land bewerken. Het was de bedoeling deze mensen om te vormen van armen tot productieve burgers. De omvorming stond centraal, niet alleen met werk maar ook met onderwijs en morele vorming.

Vandaag de dag kan men zich de vraag stellen: wat is een landloper en deed hij iets strafbaars? Welnu, een landloper is iemand die geen beroep, geen vaste woonplaats en geen middelen van bestaan heeft. Door armoede gedwongen en omdat er geen werk te krijgen was, verlieten mensen huis en haard en zwierven rond op straat. Op het platteland, vooral in de zomer, kwam men ze vaak tegen, altijd hopend op werk, onderdak, eten en loon. Sommigen werden bekenden, kwamen jaarlijks op vaste tijden terug en werden in de dorpsgemeenschap geaccepteerd. Hoe anders was dat in steden: hun aanwezigheid deed afbreuk aan het imago van de stad en het bestaan van landlopers werd volledig afgekeurd door de elite. Zij zagen het liefst dat zij allen ver weg werden gestopt in gevangenissen, werkkampen of inrichtingen.

Toen Nederland in de vroege negentiende eeuw zijn eerste Wetboek van Strafrecht kreeg werd landloperij als een misdrijf daarin opgenomen. Puur het feit dat iemand zonder bestaansmiddelen rondzwierf was genoeg grond voor een veroordeling. Het verbod op landloperij was feitelijk een miskenning van de situatie daar het voor veel mensen onmogelijk was werk te vinden. Pas in het jaar 2000 is landloperij officieel uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt.

Een demograaf van het C.B.S. berekende dat zeker één miljoen Nederlanders verwantschap hebben met de zogenaamde arme sloebers die ooit naar Veenhuizen werden gestuurd. Een aantal jaren geleden lanceerde het Drents archief een unieke database, persoonsregisters van die negentiende-eeuwse armenkolonies werden openbaar gemaakt, kaarten met foto’s en signalementen van landlopers en bedelaars konden worden ingezien. Niemand van de huidige generatie behoeft zich te generen dat een naamgenoot ooit in Veenhuizen verbleef, men komt in de database namen tegen van veel, heel veel bekende Nederlanders.

U begrijpt het ongetwijfeld, ook ik raadpleegde de archieven om te zoeken naar een naamgenoot: twee zijn er gevonden en waarvan de gegevens zodanig compleet waren dat we hen beiden zo zouden kunnen uittekenen.

Andries Gerardus Franciscus Hijstek werd op 10 januari 1846 geboren in Den Haag als zoon van Teunis Hijstek en Gonda Margaretha Huiskens. Aanvankelijk was hij werkzaam als blekersknecht. Op 10 september 1896 werd hij door de rechtbank in Utrecht veroordeeld voor landloperij en “voor heropvoeding” naar Veenhuizen gestuurd. Andries bleek een recidivist te zijn want niet alleen eerder maar ook later werd hij nog vijf keer veroordeeld tot een verblijf aldaar. Onder andere was er op 24 september 1901 een veroordeling door de rechtbank van ’s-Hertogenbosch. Zie hierover de onderstaande vermeldingen en u weet alles van deze naamgenoot in kwestie, van zijn lengte tot zijn kleur ogen, van zijn schoenmaat tot het feit dat hij door zijn neus sprak.

Vanaf 11 november 1911 woonde Andries in Den Haag aan de Bleekerslaan, een toch wel grappige overeenkomst met zijn eerder beroep van blekersknecht. Volgens de gegevens woonde hij daar in een RCOM en V-huis en ondanks naspeuringen niet kunnen ontdekken wat dit inhield. Hij overleed op 31 december 1913 in Den Haag.

De tweede persoon betreft Dirk Pieter Heijstek, geboren in Dordrecht op 22 augustus 1857, als zoon van Jacobus Willem Heijstek en Adriana Mullaard. Hij woonde in den Haag toen hij op 16 januari 1900 tot een verblijf in Veenhuizen werd veroordeeld, eveneens voor landloperij. Op de die datum opgemaakte signalementskaart staat vermeld: “vroegere veroordelingen, aantal geene”. Wellicht slaat dit op het vergrijp landloperij, want we kwamen een andere kaart tegen van Dirk Pieter uit het jaar 1882. Hij werd hierin beschuldigd van diefstal met als opmerking: “behoort tot het verdacht soort kooplieden die wel koopen maar zelden betalen”.

In verband hiermee verwijs ik naar een publicatie op dit weblog van 25 maart 2016 onder de titel Willem Jacobus Heijstek. Willem en Pieter waren broers en in deze publicatie werd een brief getoond uit 1884 aan een boterhandelaar uit Lochem. Deze brief werd in verband gebracht met de praktijken van de “firma List en Bedrog”.   Dirk overleed in Dordrecht op 10 mei 1937.

Het complex in Veenhuizen en omgeving is thans een interessant en goed bezocht museum. In 2022 werd het door de Unesco opgenomen als Werelderfgoed.

Dit artikel werd eerder geplaatst op 6 februari 2015 en nu op een aantal punten geactualiseerd (Red)